Haagbeuk - Carpinus

Haagbeuken vormen samen met onder meer de elzen, berken, hazelaars en hopbeuken de berkenfamilie, de Betulaceae. De haagbeuk kent 40 soorten. De gewone haagbeuk is inheems en als enige vaak aangeplant. Haagbeuken zijn nauw verwant aan hopbeuken (Ostrya} en lijken hier ook veel op. Uit genetisch onderzoek blijkt dat de hopbeuk zo nauw verwant is aan de haagbeuk dat invoeging in het geslacht van de haagbeuken gerechtvaardigd zou zijn.
Car betekent in oud-Keltisch 'hout', en pin betekent 'hoofd' of 'kop', mogelijk verwijzend naar het harde hout. Er zijn overigens meerdere theorieën over de betekenis van deze naam. Haag betekent 'laag geboomte' of 'struikgewas'. Verwant aan de beuk zijn ze zeker niet, maar ze werden vóór de tijd van Linnaeus wel als een soort beuk gezien.

Herkenning
Haagbeukenbladeren hebben een dubbel gezaagde blad rand en soms een iets scheve bladvoet. Hierdoor lijken ze veel op iepenbladeren. De kleur van het steeltje biedt dan uitkomst, gedeeltelijk rood bij de haagbeuken en groen bij iepen. De vruchten zijn omgeven door een 3-lobbig schutblad en niet zoals bij de beuk in een napje. Een duidelijk morfologisch verschil tussen haagbeuk en hopbeuk is de manier waarop de mannelijke katjes overwinteren. Bij haagbeuken komen ze pas in het voorjaar te voorschijn, terwijl ze bij de hopbeuken de hele winter zichtbaar aan de takken hangen.

Groeiplaats
Haagbeuken zijn soorten van vocht- en leemhoudende gronden. Ze groeien op allerlei licht zure tot zwak basische bodems. Vanwege hun sterk schaduwverdragend vermogen, ook op latere leeftijd, groeien ze van nature vaak in de onderetage van bijvoorbeeld eikenbossen en vormen zo het ei ken-haag beukenbos.

Toepassing en beheer
Het vermogen om goed uit te groeien na afkappen, maakt hem tot een geschikte verzorgende boomsoort in de ondergroei van houtproduktiebossen van eik. Doordat haagbeuken de eikenstammen beschaduwen, blijven deze takvrij. Haagbeuken zijn fraaie bomen voor openbaar groen, zowel in plantsoenen, singels, als lanen, afhankelijk van de gekozen soort en cultivar.

Gewone haagbeuk – Carpinus betulus

De gewone haagbeuk groeit zeker niet alleen in hagen, het kan een forse boom worden. De naam duidt op het gebruik van deze soort in hakhoutbossen, vroeger aangeduid als hagen of heggen. Vooral in Zuid-Limburg werden haagbeuken in hakhout- en in middelhoutbossen geteeld, vaak samen met eiken. Op een aantal Limburgse hellingbossen zijn nog restanten van deze bosbeheersystemen te zien.

Biodiversiteit en aantastingen
De haagbeuk is een gezonde boom, die weinig aantasters kent. De bladeren zijn wel in trek bij bladmineerders: rupsen van maar liefst 23 soorten microvlinders eten er graag van. Deze vallen echter weinig op, omdat ze erg klein zijn en alleen het binnenste bladgroen eten. Een soortspecifieke galvormer is de haagbeukkromnerfmijt. Het zware zaad komt via de wind niet ver, maar kleine knaagdieren en koolmezen gebruiken de nootjes graag voor hun wintervoorraad en verspreiden de zaden verder van de boom af. 's Winters trekt de voorraad nootjes onder haagbeuken allerlei vinkachtigen. In eikenhaag-beukenbossen groeien veel soorten paddenstoelen, zoals in het Smoddebos.

Gebruik
Vanwege de kleine afmetingen van de stammen wordt het hout niet in grote hoeveelheden verhandeld. Het is keihard en licht van kleur, daarmee uitstekend geschikt voor hakblokken en snijplanken. Slagershakblokken bestonden vroeger altijd van haagbeuken, ook wel steenbeuken genoemd.

Waar te zien
Gimborn bezit de Nederlandse haagbeukcollectie en ook Wespelaar bezit een flinke verzameling. De dikste gewone haagbeuk van Nederland staat aan de Ooievaarshorsterweg in Leusden (omtrek bijna 4 m), die van Vlaanderen bevindt zich in Kapellen (omtrek 480 cm). In Gaasbeek staan veel hoge exemplaren (34,4 m).

Gegevens op een rijtje
Natuurlijk areaal: Europa , Turkije en Kaukasus
Status: inheems, algemeen
Bodemeisen: vochthoudend, matig voedselrijk
Schaduwtolerantie (1-5): hoog 4,0
Droogtetolerantie (1-5): redelijk 2,7
Hoogte: 24-34 meter
Omtrek: 2-4 meter
Leeftijdverwachting: 150-250 jaar
Kroonvorm: ovaal, breed, dicht
Bladlengte: 5-11 cm
Bloeiperiode: april
Zaadval: september-oktober
Vermeerdering: zaaien, enten
Toepassing: bossen, parken, lanen

Bron: Loofbomen in Nederland en Vlaanderen door Leo Goudzwaard
Uitgegeven door KNNV Uitgeverij, Zeist, ISBN 978 90 5011 4325, www.bomenkennis.nl